Aansporing om de HEERE te loven 1 Halleluja! Loof, dienaren van de HEERE, loof de Naam van de HEERE.
2 De Naam van de HEERE zij geloofd, van nu aan tot in eeuwigheid.
3 Vanwaar de zon opkomt tot waar hij ondergaat, zij de Naam van de HEERE geprezen.
4 De HEERE is verheven boven alle heidenvolken, boven de hemel is Zijn heerlijkheid.
5 Wie is als de HEERE, onze God? Die zeer hoog woont,
6 Die zeer laag ziet, in de hemel en op de aarde;
7 Die de geringe opricht uit het stof, de arme verheft uit het vuil,
8 om hem te doen zitten bij edelen, bij de edelen van Zijn volk;
9 Die de onvruchtbare doet wonen in haar gezin: een blijde moeder van kinderen. Halleluja!
Lucas 16 vs 19-31
De rijke man en de bedelaar Lazarus 19 Nu was er een zeker rijk mens, die gekleed ging in purper en zeer fijn linnen en die elke dag vrolijk en overdadig leefde.
20 En er was een zekere bedelaar, van wie de naam Lazarus was, die voor zijn poort neergelegd was, en die onder de zweren zat.
21 En hij verlangde ernaar verzadigd te worden met de kruimeltjes die van de tafel van de rijke man vielen; maar ook de honden kwamen en likten zijn zweren.
22 Het gebeurde nu dat de bedelaar stierf en door de engelen in de schoot van Abraham gedragen werd.
23 En ook de rijke man stierf en werd begraven. En toen hij in de hel zijn ogen opsloeg, waar hij in pijn verkeerde, zag hij Abraham van ver en Lazarus in zijn schoot.
24 En hij riep en zei: Vader Abraham, ontferm u over mij en stuur Lazarus naar mij toe en laat hem de top van zijn vinger in het water dopen en mijn tong verkoelen, want ik lijd vreselijk pijn in deze vlam.
25 Abraham echter zei: Kind, herinner u dat u het goede deel ontvangen hebt in uw leven en Lazarus evenzo het kwade. En nu wordt hij vertroost en u lijdt pijn.
26 En bovendien is er tussen ons en u een grote kloof aangebracht, zodat zij die van hier naar u zouden willen gaan, dat niet kunnen en ook zij niet die vandaar naar ons zouden willen gaan.
27 En hij zei: Ik vraag u dan, vader, dat u hem naar het huis van mijn vader stuurt,
28 want ik heb vijf broers. Laat hij dan tegenover hen getuigenis afleggen, opdat ook zij niet komen in deze plaats van pijniging.
29 Abraham zei tegen hem: Zij hebben Mozes en de profeten. Laten zij naar hen luisteren.
30 Hij echter zei: Nee, vader Abraham, maar als iemand van de doden naar hen toe zou gaan, zouden zij zich bekeren.
31 Maar Abraham zei tegen hem: Als zij niet naar Mozes en de profeten luisteren, zullen zij zich ook niet laten overtuigen, als iemand uit de doden zou opstaan.